Fitz is woedend. Haar ouders zijn net uit elkaar en het liefst zou ze helemaal niet bestaan. Maar dan raakt haar zusje gewond. In het ziekenhuis ontmoet Fitz een geheimzinnige jongen van vijftien en voordat ze het weet verzint ze een romantisch plan voor een verpleegster, steelt ze gips en wordt ze per ongeluk zelf verliefd. 'Het boek Gips is in de ik-vorm geschreven, in de tegenwoordige tijd. Heel direct lezen we, in flonkerende afwisseling, wat er gebeurt en wat Fitz voelt en denkt. Woltz beschrijft haar ontwikkeling en de met elkaar botsende gevoelens meesterlijk. Fitz’ taal wordt geleidelijk minder sarcastisch, maar blijft raak en puntig. Gelukkig maar, want dit brengt superieure humor in het boek. Handig maakt Woltz in deze ziekenhuiscontext gebruik van fysieke en medische metaforen. Overtuigend is de verwerking van medische informatie, mooi de tegenstelling tussen het klinische van het ziekenhuis en de hitte van de gebeurtenissen. (...) Virtuoos verbindt ze de verhaallijnen. Geraffineerd introduceert en doseert ze informatie. Sommige dingen zijn raadselachtig en worden pas later duidelijk. Ze stuwen het verhaal voort. Waarom heeft Fitz een tijgermasker op als ze naar het ziekenhuis gaat? Wie is Benjamin? Alles heeft een functie. Woltz’ beeldende taal heeft geen nadere uitleg nodig. Maar nergens is het boek overgeconstrueerd, integendeel: het is zeer toegankelijk.' (fragmenten juryrapport)
Gouden Griffel 2016
Anna Woltz
Jury: Margreet Ruardi, Martijn Blijleven, Adry Prade, Nathalie Scheffer, Nina Schouten